De gierzwaluw komt binnenkort weer terug naar Nederland

Het was voorjaar 2013. ’s Middags om een uur of twaalf liep ik op het pad langs de Boonervliet. Ik merkte dat er vrij veel insecten in de lucht zaten. Plotseling, vanuit het niets, was ik omringd door een enorme zwerm kleine zwarte vogels. Het waren er honderden.

Afbeelding

Ze vlogen met grote snelheid, maakten duikvluchten, schoten links en rechts langs me heen en leken zich van mij helemaal niets aan te trekken. Ze kwamen niet op de grond, maar scheerden wel vlak langs de grond en over het water. Ik had mijn camera bij me, maar het lukte nauwelijks een vogel vast te leggen, zo snel gingen ze. Het was een zwerm gierzwaluwen. En zo plotseling als ze verschenen, verdwenen ze ook weer, op zoek naar de volgend zwerm insecten?

De gierzwaluw is een hele bijzondere vogel. Hij komt alleen aan de grond tijdens het broeden. Het lijkt ongelooflijk maar dit beestje blijft 24 uur per dag in de lucht. Eten, drinken en zelfs paren gebeurt in de lucht.

Overdag vliegen ze in groepen, constant op zoek naar insecten. Tegen de avond verzamelen ze in grote zwermen en stijgen dan op tot een hoogte vanwel een paar kilometer. In een soort halfslaap drijven ze dan op de thermiek en dalen in de loop van de nacht langzaam weer naar beneden. Vooral in de hoge luchtlagen boven het IJselmeer bevinden zich ’s zomers enorme zwermen. En die delen zich overdag dan weer op in kleine groepjes.

Ze kunnen snelheden bereiken van wel 120 km per uur. En dat is nodig ook, want ze vliegen vaak meer dan honderd kilometer om insecten te zoeken. Per dag kan één gierzwaluw wel 20.000 insecten vangen.

De gierzwaluw is een trekvogel. Eind april, begin mei verschijnen grote groepen aan de hemel ze komen dan terug uit Afrika en hebben dan 7000 km achter de rug. Dit zijn meestal de mannetjes die al eerder hebben gebroed.

Zij zoeken onmiddellijk het nest van het vorige jaar en na enkele dagen komen ook de vrouwtjes aan. Dan wordt het nest opgeknapt met haren, sprietjes, zaadpluis, veertjes, e.d., die in de lucht zweven. Het geheel wordt met speeksel aan elkaar gekleefd tot een klein, hard kommetje. Hierin worden rond 20 mei twee tot drie eitjes gelegd die beurtelings door het mannetje en het vrouwtje worden bebroed.

Na ongeveer twintig dagen komen de eieren uit, de jongen zijn de eerste tien dagen blind en kaal. De ouders vangen insecten in de lucht, die in de keelzak tot een bal worden gevormd. Hiermee worden de jongen gevoerd. Op mooie zomerdagen brengen de ouders tientallen van deze voedselballen naar het nest.

Na het nestelen, broeden en jongen groot brengen, vliegen de vogels begin augustus weer terug naar Afrika. Om dan ongeveer nu weer terug te keren.

Afbeelding

Hagelwit en prachtig: De zilverreiger

Sinds een paar jaar zien we regelmatig een nieuwe reigersoort in de Broekpolder en de Vlietlanden. Het is de zilverreiger. Het is een prachtige vogel om te zien. Hij is hagelwit en ietsje groter dan de blauwe reiger. De soort die bij ons te zien is de grote zilverreiger.

Afbeelding

Zilverreigers zijn een steeds vertrouwder beeld. Ieder jaar worden er meer geteld. Het worden er over Nederland gezien zoveel dat hij de blauwe reiger inmiddels naar de kroon steekt. Verspreid door het hele land zijn de opvallende, witte reigers te zien. Nederland wordt een populair overwinteringsgebied voor deze reigers. Er overwinteren tegenwoordig 2300 tot 2800 exemplaren.

De grootste kolonie in Nederland zit in de Oostvaardersplassen. Van daaruit zwermen ze uit.

Op Tiengemeten, hier niet zo ver uit de buurt, is afgelopen jaar een recordaantal grote zilverreigers geteld. In oktober telde boswachter daar op een dag 120 vogels. Hij komt daar zelfs bijna twee keer zo vaak voor als de blauwe reiger.

De zilverreiger leeft van vis, kikkers, kleine zoogdieren en soms ook reptielen en vogels. Hij foerageert meestal in ondiep water, maar ook op het land. Zijn jachttechniek is eenvoudig: langdurig roerloos staan tot een prooidier in de buurt komt, of heel rustig wadend zijn prooi achtervolgen. Eenmaal dichtbij, spietst hij zijn prooi aan zijn dolkvormige snavel.

De grote zilverreiger nestelt in bomen, net als de blauwe reiger. Vaak in kolonies met andere in kolonies broedende watervogels.

De grote zilverreiger komt op alle continenten – behalve Antarctica – voor. In Europa is de soort vooral talrijk in het Middellandse Zeegebied en de landen rond de Zwarte Zee. Veruit de meeste grote zilverreigers broeden in Oekraïne, gevolgd door Hongarije, Oostenrijk en Roemenië. Maar nu wordt hij buiten de broedtijd in Nederland en België ook steeds vaker waargenomen.

Deze reiger houdt van moerasgebieden, plassen, rietland en weilanden. De Broekpolder en de Vlietlanden zijn dus een uitstekend biotoop voor deze reigersoort. De verwachting is dan ook dat we ze in de toekomst steeds meer zullen zien.

Ze overwinteren ook in Nederland. Alleen als het erg koud wordt en hard vriest, trekken ze naar Zuid- en Oost-Europa.

Ik heb hier nog niet veel foto’s kunnen maken van deze prachtige reigersoort. De foto in het weidegebied is hier gemaakt, de twee andere foto’s heb ik gemaakt in Costa Rica waar je deze soort heel vaak ziet.

Ik hoop van harte dat de grote zilverreiger ook in ons natuurgebied zich gaat vestigen.

Afbeelding

Afbeelding

De Kuifeend en de Smient

Als je in deze periode langs de Vlaardingse vaart loopt zie je, vooral vlakbij de voetbrug de Twist (de wokkel zeggen de Vlaardingers ) tientallen kleine wit met zwarte eendjes. Dat is de kuifeend.

kuifeend_1

Vroeger kwam deze eendensoort nauwelijks in Nederland voor maar na de oorlog is de populatie explosief gegroeid. In de jaren ’80 vlakte de groei af en liepen de aantallen in sommige gebieden zelfs wat terug. Inmiddels zijn de aantallen stabiel.

Er zijn ongeveer 18.000 broedparen in Nederland. Je ziet ze met bijvoorbeeld met honderden langs de afsluitdijk. Naast de broedvogels krijgt Nederland ook bezoek van vele overwinteraars, tot wel 30% van de Noord-west Europese populatie. Wat we hier nu in de vaart en de Vlietlanden zien zijn vooral die overwinteraars. Bij de vogelkijkhut in de Broekpolder zitten er nu ook honderden.

Hun naam danken ze aan de kuif, die zowel het mannetje als vrouwtje hebben. De kuif van het mannetje is veel groter en hangt af. Die van het vrouwtje is bescheiden maar duidelijk zichtbaar.

De kuifeend is een duikeend en brengt het grootste gedeelte van de dag door op het water waarbij hij langdurig duikt op zoek naar voedsel (slakjes, algen, schelpdiertjes, waterplanten) en hij is daarbij niet kieskeurig. De sterke en vrij scherpgerande snavel, met een flinke verharde punt aan het eind, maakt het bovendien gemakkelijker om snel voedsel te kunnen oppikken of afbijten. De ver naar achter geplaatste voeten dragen bij aan een betere voortstuwing op en onder water maar maken het lopen op land wat moeilijker. Vandaar dat deze eenden minder aan land komen dan andere soorten eenden.

De kuifeend is een goede vlieger en laat een opvallende witte streep zien in de uitgeslagen vleugels. Driehoeksmosselen zijn hun favoriete hapje. En die driehoeksmossel zit in grote aantallen in de Vlaardingse vaart.

kuifeend_6

Een andere eendensoort die je nu veel ziet is de smient. De smient wordt ook wel ‘fluiteend’ genoemd. Wie wel eens smienten heeft gehoord weet onmiddellijk waarom. Ze kwaken niet maar maken een fluitend geluid. In Nederland is de smient hoofdzakelijk in de winter talrijk aanwezig. Ruim 40% van de Noordwest-Europese populatie overwintert in Nederland. In Nederland broeden slechts enkele paartjes smienten. Ze komen vanuit Scandinavië en Siberië.

De mannetjes zijn te herkennen aan hun oranjerode kop met een geel voorhoofd. Onder de kop is een gedeelte zalmroze en naar achter de grijze onderdelen. Het achterste gedeelte is zwart. Smienten hebben een relatief korte, grijze snavel. Vrouwtjes zijn minder getekend dan mannetjes en zijn grotendeels bruin. Ze zijn groter dan de kuifeend, ongeveer net zo groot als onze wilde eend. Ze foerageren op grasland, net als ganzen, vaak met duizenden tegelijk. Ze eten voornamelijk gras, groene planten en waterplanten. Bij de vogelkijkhut kun je ze nu prima waarnemen.

Smienten komen in de zomer voor in Noord-Scandinavië en Siberië. Schaars broeden ze ook in Nederland. Vorig jaar zwom er een smient met jongen in de Vlieten. De smient is in de winter de op één na talrijkste eend in Nederland.

kuifeend_4

kuifeend_5

kuifeend_3

kuifeend_2

De halsbandparkiet

halsbandparkiet1

Al sinds de jaren zestig komen in Nederland halsbandparkieten in het wild voor. Oorspronkelijk losgelaten of ontsnapt als voliërevogel, bleken ze zich goed te kunnen handhaven in ons klimaat. Zag je ze eerst vooral in Rotterdam en Den Haag, sinds een jaar of tien komen ze door heel Nederland voor. Ik zag ze voor het eerst in 2007 in de Broekpolder, steeds op een vaste plek aan het einde van de watersportweg. Sinds die tijd zie je ze overal in de polder, maar ook in Vlaardingen in de verschillende wijken.

De halsbandparkiet is een papegaaiachtige vogel, afkomstig uit de tropen. Het een opvallend groen gekleurde, vrij grote vogel met een lange, puntige staart en een rode snavel. De totale lengte is circa 42 centimeter. Hij heeft een heel opvallende, luide lokroep. De vogels zijn monogaam en vormen waarschijnlijk paren voor het leven. Ze broeden in holen, maar gebruiken ook wel oude nesten van spechten. Ze eten voornamelijk zaden, granen, fruit, bloemen en nectar. In Nederland zijn er ongeveer 9000 parkieten waargenomen. Maar in onze omgeving zijn het er intussen ook al honderden.

Over de ecologische gevolgen voor de natuur van de halsbandparkieten is al vaak gespeculeerd, maar bestaan relatief weinig harde gegevens. In gebieden met veel halsbandparkieten lijken minder boomklevers en grote bonte spechten te worden vanwege de nestholtes. Het nestholteaanbod is vaak een belangrijke factor in de verspreiding van holenbroeders. Echter, in natuurlijke loofbossen is er normaal gezien geen tekort aan nestholtes omdat zonder menselijke ingrepen er in elk langlevend, natuurlijk bos grote, dode bomen voorkomen die een belangrijke bron van nestholtes zijn te vinden. De halsbandparkiet is een nieuwe soort in Nederland die de afgelopen jaren behoorlijk in aantal is toegenomen. Maar de grens lijkt nog lang niet bereikt. Ze aarden op heel veel plaatsen. Niet alleen in bossen maar vooral ook in parken in grote steden. In die parken moeten hoge bomen staan en, al dan niet op enige afstand hiervan, moeten nestholen te vinden zijn.

Soms komt er een bijzondere variant voor. In een weblog van Mick Kotten las ik dat hij in 2011 een blauwgrijze halsbandparkiet in de Broekpolder heeft gezien. Een echte explosie van halsbandparkieten is tot nu toe uitgebleven. Maar als je soms de kleine zwermen ziet rondvliegen en luid hoort roepen, denk je wel eens dat er over een aantal jaren wel eens meer parkieten dan mussen in ons land zouden kunnen zijn.

halsbandparkiet2

Kom mee naar buiten allemaal….

wielewaal1

Hij is weer terug in de Broekpolder, de wielewaal. Nu even niet, want het is een trekvogel die in Afrika overwintert. Als u hem wilt zien, moet u dus nog even wachten tot het voorjaar. En dan nog zal het niet meevallen de wielewaal te spotten. Het geluid van de wielewaal is bekender dan de vogel zelf.

Dat is niet verwonderlijk want wielewalen zijn bijzonder schuwe vogels die zich voornamelijk in de bovenste lagen van boomkronen ophouden. Wielewalen zijn opvallend geel-zwart gekleurd, maar merkwaardig genoeg vormt deze kleurstelling juist een uitstekende camouflage voor omhoog kijkende mensen. De kleuren van de wielewaal verraden zijn tropische herkomst. Ik heb hem zelf nog niet gezien in de Broekpolder maar wel in Costa Rica waar hij erg veel voorkomt. Daar heet hij de oriole. De foto van de wielewaal bij dit artikel heb ik ook daar gemaakt.

wielewaal2

De wielewaal heeft altijd erg tot de verbeelding gesproken. Niet alleen door zijn opvallende kleuren, maar ook door zijn gezang. Het is een helder fluitend geluid, want een beetje klinkt als “dudeljo”. En als u dat woord leest herinneren de wat ouderen onder ons zich vast het onderstaande liedje wel:

Kom mee naar buiten allemaal
Dan zoeken wij de wielewaal
En horen wij die muzikant
Dan is zomer weer in ’t land
Dudeljo, klinkt zijn lied
Dudeljo, klinkt zijn lied
Dudeljo, en anders niet

Ik geef regelmatig presentaties over als wat leeft en groeit in de Broekpolder en de Vlietlanden. En als ik dan over de wielewaal vertel en de tekst van dit liedje projecteer, gaat de hele zaal spontaan meezingen, vaak nog in canon ook.

Wielewalen komen vooral voor in hoog loofbos, vaak in de buurt van rivieren en meren. De Broekpolder met z’n vele water en de rivier vlakbij is dus een ideale plek voor ze. Ze eten voornamelijk insecten en rupsen. Tijdens het broedseizoen zorgen ze voor elkaars jongen. De jongen van vorig jaar helpen bij het voeren van de jongen van de nieuwe generatie.

De mannetjes zijn helder geel van kleur met zwarte vleugels en staart. Het wijfje is eerder groengelig met donkere vleugels. De wielewaal is ongeveer 25 cm groot. 

wielewaal3
In Nederland broeden ongeveer 4000 tot 5.000 paren wielewalen. Dat zijn er minder dan in de periode 1979 – 1985, toen nog ongeveer 7.000 tot 10.000 paren werden geïnventariseerd.

Hans Dorrestein, onze humoristische cabaretier en vogelspotter, heeft zelfs een boekje geschreven met als titel “Dudeljo”. De foto van de wielewaal staat prominent op de omslag van zijn boek. De tekening van de wielewaal bij dit artikel komt van de site van de vogelbescherming. Daar vind je nog veel meer informatie over deze bijzondere vogel.

De noordse woelmuis

Als gids op de fluisterboot vertel ik altijd iets over de noordse woelmuis die voorkomt op de Vlietlanden. Maar de mensen aan boord krijgen hem niet te zien. Ik heb dit diertje zelf ook nog nooit gezien. Ja, opgezet in het museum van Ecomare op Texel. Toch schrijf ik er nu iets over omdat het in Nederland langzamerhand een heel zeldzaam dier is geworden. De foto’s bij dit stukje zijn dan ook niet van mij, maar komen van het internet.

woelmuis2

 

De noordse woelmuis is verwant aan de veldmuis en de aardmuis. Hij is iets groter, de staart iets langer en de vacht is iets donkerder van kleur. De Noordse woelmuis wordt 85 tot 161 mm lang en 20 tot 80 g zwaar. Het is voornamelijk een nachtdier, maar ’s winters is hij meestal overdag actief. Hij leeft voornamelijk van rietscheuten en waterplanten. In de winter kan dit worden aangevuld met schors, zaden en wortels. Het is een goede zwemmer en duiker. De Noordse woelmuis legt een uitgebreid gangenstelsel aan, waarin hij een nest maakt van mos, grassprieten en droge biezen. In te vochtige streken graaft hij geen gangenstelsel, maar bouwt hij een bovengronds nest.

De woelmuizen hebben een territorium. Indringers worden weggejaagd. Na een draagtijd van 20 tot 23 dagen worden vijf tot tien jongen geboren. Een vrouwtje kan twee tot vijf worpen per jaar krijgen. De jongen zijn na zes weken geslachtsrijp.

Omdat hij solitair leeft wordt hij in droge streken vrij snel weggeconcurreerd door veldmuizen en aardmuizen die in familieverband leven. In gebieden waarin die ontbreken, komt de soort ook in drogere streken voor, op Texel kun je ze vinden. Als gevolg van de concurrentie van veld- en aardmuis is het gebied voor de noordse woelmuis meestal beperkt tot natte geïsoleerde terreinen (rietkragen, drasse weilanden), een terreintype dat in Nederland zeldzaam is geworden. Omdat hij een goede zwemmer is voelt hij zich daar uitstekend thuis.

De Vlietlanden vormen dus een zeer geschikt terrein voor dit diertje. Geïsoleerd liggende drassige eilandjes waar geen concurrentie is van die andere muizensoorten. Hij kwam tot voor kort ook nog voor in de Weerribben en de Wieden, maar nu is hij daar geheel verdwenen. Hier in de buurt kun je ze ook nog vinden op het eiland Tiengemeten.

Tot slot nog een citaat van de site van natuurmonumenten over de Vlietlanden:
‘De zomer is nu toch echt voorbij. In de Vlietlanden zijn de zeldzame noordse woelmuizen begonnen met de voorbereidingen voor de winter. Het winternest is groter en beter afgewerkt dan het zomernest en wordt ook gebruikt om voedsel in op te slaan. De internationaal zeldzame noordse woelmuis is deze winter veiliger dan ooit in natuurgebied de Vlietlanden. Dankzij het uitgekiende maaibeheer van Natuurmonumenten (sommige gedeelten worden niet gemaaid maar met rust gelaten) vindt de forse muis er voldoende plek voor de bouw van zijn winternesten. De nesten zijn van levensbelang. Daar is hij veilig voor roofvogels. De winternesten worden gemaakt van mos, biezen en grassen.’

Laten we hopen dat dit zeldzame diertje nog lang in onze omgeving kan blijven floreren.

woelmuis1

Libellen

Op een zonnige zomerdag zie je ze soms in grote aantallen over het water scheren en op rietstengels zitten, de libellen. Over dit kleine diertje zijn boeken volgeschreven. Zoek op google naar libelle en je vindt duizenden artikelen over dit kleine slanke beestje.

Afbeelding

In dit stukje wil ik er een paar dingen over vertellen. De meeste informatie haalde ik uit wikipedia en www.libellennet.nl.

Libellen leefde al zo’n 300 miljoen jaar geleden op aarde. Sommige soorten hadden een spanwijdte van wel 70 cm. De libellen die wij kennen kunnen worden onderverdeeld in echte libellen en waterjuffers. Echte libellen kunnen goed vliegen en zijn forser dan waterjuffers. De achtervleugels zijn breder dan de voorvleugels en de ogen raken elkaar boven de kop. Waterjuffers zijn slanke diertjes met 4 gelijkvormige vleugels. Hun ogen staan aan weerszijden van de kop. Het opvallendste aan de kop zijn de samengestelde ogen die uit 10 000 tot 50 000 facetjes bestaan. Met deze ogen nemen libellen bewegingen waar, het bovenste gedeelte ziet scherp op afstand en het onderste dichtbij. Met de forse monddelen kan een libel hard bijten, maar ze steken niet, zoals wel vaak wordt beweerd. Verder bestaan ze uit een borststuk en een lang en buigzaam achterlijf. Dat lange achterlijf is noodzakelijk voor de paring zoals je op de foto’s kunt zien. Die foto’s zijn trouwens van waterjuffers. Dat kun je goed zien aan de ogen die duidelijk aan weerszijden van de kop staan.

Libellen ontwikkelen zich vanuit het eitje via een larve tot een volwassen insect met vleugels. Libellen paren meestal tijdens het vliegen. Het mannetje houdt het vrouwtje vast met een tang aan zijn achterlijf. Samen vormen ze dan een soort wiel, het paringswiel. Na de bevruchting worden meteen de eitjes gelegd. Vooral waterjuffers plaatsen hun eitjes met hun legboor in plantenstelen die half onder water en half boven water zitten. Soorten, die geen legboor of angel hebben, laten hun onderlijf in het water zakken en geven daar dan één of meerdere eitjes af. Uit de eitjes komen larven (nymfen), die tijdens hun leven 6 tot 15 keer vervellen in het water. Afhankelijk van de soort leven de larven enkele maanden tot enkele jaren in het water. Enkele dagen voor ze uitkomen kruipen de larven langs plantenstengels omhoog. Ze ademen niet meer in het water. De ademhalingsgaten worden boven de wateroppervlakte gebracht, het omhulsel barst geleidelijk open en na de poten, die dienen om zich aan de planten vast te houden, komt ook het achterlijf te voorschijn. De vleugels worden opengevouwen door de vleugeladeren met bloed vol te pompen. In vergelijking met het larvestadium duurt het leven van een volwassen libel maar kort. Afhankelijk van de soort is dit van 2 weken tot enkele maanden.

Libellen kunnen de vleugels onafhankelijk van elkaar bewegen. Ze kunnen net als een helikopter op een plek stil te staan, achteruit of opzij vliegen, loodrecht omhoog of naar beneden vliegen. Grote libellen kunnen een snelheid halen van ruim 50 km per uur. Dit maakt ze tot de snelst vliegende insecten ter wereld.

Waterjuffers vliegen veel langzamer en rusten vaker uit. Waterjuffers worden daarom makkelijker door vogels gevangen.

AfbeeldingAfbeelding